Organisaties worden geconfronteerd met een groeiend aantal vraagstukken op steeds meer nieuwe domeinen als cyber, digitalisering, ESG, inclusiviteit & diversiteit, vastgoed, gelijkheid, AI, arbeidsmarkt-schaarste en geopolitieke invloeden. Deze komen bovenop de toch al drukke going concern.

Ook relationeel neemt de druk op de organisatie alleen maar toe. Organisaties moeten zich in steeds hogere mate rekenschap geven van en in interactie zijn met hun omgeving. Het vraagt om een gezonde dialoog met alle directe en indirecte stakeholders als eigenaren, kredietvertrekkers, overheden en ngo’s, media, klantenvertegenwoordiging, belangengroeperingen (milieu, patiënten,…) en vakbonden.

De vele vraagstukken waar de organisatie voor staat én het managen van de vele stakeholderrelaties vormen samen de agenda van het Bestuur. Deze totaalsom is intens en wijzigt met een hoge omwentelingssnelheid. Dit is een uitdaging voor moderne leiders. En daarmee van modern toezicht!

Hoe is dat toezicht georganiseerd? De meeste RvC/RvT’s zijn in Nederland functioneel samengesteld, met expertisegebieden als voorzitter (algemeen), juridisch, HR en finance/risk, eventueel aangevuld met sectorspecifieke kennis. Soms is er sprake van afvaardiging, bijvoorbeeld vanuit OR of familie.

Voor hoogwaardig toezicht moet de RvC/RvT op alle relevante onderwerpen uit de boardroom expertise aan tafel verzamelen. Plus de expertise om toezicht te houden op de dialoog met stakeholders. Kortom, vanuit een beperkt aantal functiegebieden moet een steeds bredere schakering expertises beheerst worden. Kan dat?

De vraag stellen is ‘m beantwoorden, wat mij betreft. Er is potentie voor betere alignment tussen toezicht op de kernissues en stakeholders en de functionele samenstelling van toezichtorganen. Daarbij moet wel worden aangetekend dat kwaliteit van toezicht niet alleen wordt bepaald door de expertise. Ook persoonlijke competenties als luistervermogen, verbanden zien en de durf om door te vragen en te schuren zijn van belang. Net zo als de onderlinge samenwerking en de kwaliteit van de informatievoorziening.

De te weinig brede expertise in RvT/RvC kan worden gecompenseerd. Met respect voor de benodigde afstand tussen bestuur en toezicht kan met audits en intervisie op meer functionele gebieden informatie uit de organisatie worden geworven. Ook extern advies is een geschikte manier. Maar dat is allemaal niet genoeg en het aantal commissarissen verdubbelen is ook niet de oplossing.

De som van meer en complexere issues, de steeds hogere omwentelingssnelheid van de organisatie en de hogere eisen aan dialoog met de omgeving vraagt om integraal besturen van de organisatie. Dat geldt ook voor toezicht. ‘Integraal toezicht’ biedt een omvattend perspectief, in tegenstelling tot functioneel toezicht, dat zich beperkt tot specifieke deelgebieden. Door verschillende functies in samenhang te bekijken leggen toezichthouders verbanden tussen diverse risico’s en implicaties.

Daarvoor moeten we verder doordenken vanuit het paradigma dat de continuïteit van de organisatie continue verandering vergt. Transformaties zijn de gemeenschappelijke noemer van alle technologische, ecologische, organisatorische, economische, digitale en politieke ontwikkelingen die van invloed zijn op de toekomst van de organisatie. Een extra expertisegebied ‘transformatie’, met tentakels in de organisatie, is daarom in modern toezicht geen overbodige luxe.

Nee, het huidige toezicht dekt de lading niet. Met transformatie als aanvullend kennisdomein lukt het om integraal toezicht te gaan houden.

Wat is ons grootste probleem; klimaat, emigratie, armoede, sociale eenzaamheid, voeding, veiligheid, gezondheid? Een relevante vraag op de dag van de verkiezingen. Of is ons grootste probleem dat we zoveel problemen hebben? Dat we niet weten waar te beginnen. Beide niet, lijkt me. Ons grootste probleem is dat we geen problemen ervaren. Ze zijn er wel, maar we ervaren ze niet. Dijken ga je verhogen zodra je natte voeten krijgt. Niemand ontkent een van bovengenoemde problemen; er zijn meer mensen met obesitas, sociale verlorenheid, een gang naar de voedselbank of met een buitenslaapplek in Ter Apel dan ooit, maar in algemene zin hebben we het goed. We zijn verwend.

De Europese verkiezingen van vandaag zullen een lage opkomst hebben. Het leeft niet, zo wordt gezegd. Wat leeft niet? Europa niet, de politiek niet, of hebben we de interesse in onszelf als gemeenschap verloren? Mijn stelling is het laatste. Veel mensen maakt het in de kern helemaal niets uit. Gericht op zichzelf, consumentisme. Als ‘ik’ het maar goed heb. Je hoort veel klagen en politici worden weggezet als elite of instituties die de burgers niet willen horen, maar we nemen vandaag in meerderheid niet eens de moeite naar de stembus te lopen. Wie veroorzaakt dan afstand? Was de politiek vroeger zoveel nabijer of beter. Ik denk het niet. We hebben gemiddeld gesproken eenvoudigweg minder primaire zorgen om ons druk over te maken. Generaliserend; deze groep stemt en doet niet mee en stelt zich op als verwend slachtoffer.

Tegelijkertijd zijn er veel mensen die ergens voor gaan. Wijkverpleegkundigen, bestuurders met een missie, ondernemers, start-ups, onderwijzers, ….. en ook veel politici. Ze lopen zichzelf voorbij, zijn er altijd, je kunt helemaal van ze op aan. Ze hebben karakter en het beste voor met iedereen. Behalve met zichzelf. Het is 24-7 ‘aan’ staan, bereikbaar zijn, altijd een luisterend oor, goed bedoelde adviezen en de handen uit de mouwen. Het werk zien. Én oppakken. Nergens te beroerd voor. Met alle gevaren voor de eigen gezondheid van dien; “uitrusten is voor mietjes”. Niet zelden brengt een ernstig verlies of ongeluk deze types pas terug in de realiteit, zo hard gaan zij voor hun ideaal; de ander. Natúúrlijk gaan deze mensen stemmen; ’s morgens als eerste of vlak voor sluitingstijd van de stemlokalen. Eveneens generaliserend; deze karaktervolle types doen mee en nemen een verantwoordelijkheid groter dan zichzelf.

Waar een klagende meerderheid dus primair bezig is met zelfbehoud is een karaktervolle minderheid bereid zichzelf te verliezen. En de verhouding tussen die twee wordt slechter. Natuurlijk kloppen beide generalisaties niet, maar wat ik groeiend mis in Nederland is het karakter van de tweede groep. Er is veel om ons écht druk over te maken, ook of juist via de politieke weg die daarvoor is. Daarom vandaag een stemadvies: doe mee. Neem onszelf serieus! Pas als je stemt kun je politici aanspreken op hun verantwoordelijkheid. Kies vóór! Dat is een mooie eerste stap naar het oplossen van onze problemen. Stem ‘desnoods’ op karakter.

De boardroom van organisaties is van oudsher de plek voor een vruchtbare afweging van belangen. Tegenwoordig zien we steeds vaker dat zelfs de rechter wordt ingeroepen om bedrijven tot een andere belangenafweging te dwingen. Is dat een goede ontwikkeling?

Door de Corporate Governance Code, de CSRD- en CSDDD-wetgeving moeten bedrijven verantwoording afleggen op steeds meer ESG doelen in de hele keten. Dat kost veel tijd en geld maar forceert tot een betere afweging van korte termijn resultaten en lange termijn doelen. Daarmee ontstaat er een beter evenwicht tussen de eigen baten enerzijds en de zorg voor naasten en de toekomst anderzijds. Dat zijn zaken die overigens in de kern niet strijdig hoeven te zijn.

Naast die Corporate Governance Code zien we ook een soort Corporate Governance Mode ontstaan. Wetenschappers als Jan Rotmans, schrijvers als Rutger Bregman, klimaatorganisaties als Milieudefensie en activisten als Extinction Rebellion richten zich, elk op een andere manier, op de (verantwoordings-)agenda van bedrijven. Volgens velen is meer publiek debat, meer activisme op snelwegen en bij AVA’s en zelfs meer rechtsgang nodig om bedrijven op duurzaamheid uit te dagen. Het is te begrijpen, maar werkt die escalatie?

Als we inzoomen op geschiedkundig schrijver Bregman, dan zien we een interessante demarcatie tussen wat wel en wat niet werkt. Hij nodigt uit, roept op, poneert en provoceert. Daar is op zich niet veel mis mee, maatschappelijke bewegingen worden wel vaker door kunstenaars en schrijvers losgemaakt.

Edoch door het stigmatiserende karakter (‘zuid-as talent gaat verloren’), de populistische stijl (‘wij samen tegen de elite’), het niet-inclusieve ervan (‘alleen zuidas-ers kunnen bijdragen’) en het gehalte moraalridderschap (‘mijn deugden deugen wel’) gaat de oproep van Bregman naadloos over in een oordeel. En bij een oordeel is de legitimatie belangrijk. In wiens ogen lever je wel of niet voldoende bijdrage aan de oplossingen van de wereldproblematiek? Is dat oordeel aan een schrijver?

Een legitiem oordeel komt vanuit een gerespecteerde positie of verdienste. We aanvaarden een oordeel eerder van iemand die de intrinsiek wezenlijke dilemma’s van de belangenafweging diepgaand heeft ervaren -bij voorkeur mét verantwoordelijkheid, eigenaarschap en resultaat- dan van iemand langs de zijlijn.

Veel reacties op zijn boek laten zien dat de deugdenstrijd van Bregman polariseert in plaats van verschillen overbrugt. En dat geldt al helemaal voor de activisten in bovenstaand rijtje. De terechte aandacht die zij vragen heeft verbinding nodig in plaats van verontwaardiging. Prof. Jan Rotmans doet dat beter, door verschillende stakeholders te verbinden als leitmotiv voor transformatie.

Om polarisatie tegen te gaan denk ik dat we terug moeten naar de Boardroom als centrum van de dialoog. Met een veel bredere vertegenwoordiging van stakeholders dan voorheen. Daar ligt de afweging en het oordeel. Werknemersorganisatie, klantorganisaties, eigenaren, klimaatorganisaties, …, verdienen deelname mits zij écht deel nemen. Geen ‘single issues’ of ‘langs de zijlijn’, maar een oprechte dialoog over álle belangen en verantwoordelijkheid voor het geheel. Verbinding in de ‘extended Boardroom’. Geen gemakkelijk proces van besluitvorming, een uitdaging voor moderne leiders. Maar dan hebben we voor gezond en duurzaam evenwicht in ieder geval geen Courtroom meer nodig.

 

Directies worden niet meer beoordeeld op de schoonheid van hun plannen maar op de resultaten van de executie. In een tijd waarin verandering normaal is, concurrentievoordeel tijdelijk en strategische keuzen vooral anti-dilemma’s zijn (geen ‘of/of/of’, maar ‘en/en/en’) zoeken organisaties de juiste strategische succesfactoren. Verandervermogen is daarin maatgevend geworden.

Verandervermogen gaat uiteraard ook over missie, visie, strategie, state-of-the-art van de techniek, de competenties van mensen, de manier van organiseren etc. maar de essentie zit, wat mij betreft, in iets anders. Verandervermogen zit vooral in het wegnemen van zaken die verandering tegengaan. Verandering is namelijk iets heel natuurlijks. Iedereen wil ontwikkelen, groeien, veranderen. Niemand wil veranderd worden(*1). De manier waarop we veranderen zegt dus veel, zo niet alles, over het blijvende resultaat ervan.

Wie het verandervermogen in de organisatie wil vergroten doet er dus goed aan te onderzoeken wat die verandering drijft en hoe mensen omgaan met wat (hun) verandering tegenhoudt. Het eerste gaat over geloof in een gemeenschappelijk doel, baat en betekenis. Het tweede gaat over het afnemen van veerkracht, het herstelvermogen bij tegenvallers.

Kijkend naar die veerkracht. Niets loopt zoals bedacht, een plan is daarmee vooral een ijkpunt om de afwijking te meten. Veerkracht, het adaptie- en doorzettingsvermogen bij afwijkingen, is in de huidige tijd van continue verandering een steeds grotere noodzaak. Drie belangrijke karaktereigenschappen van een veerkrachtig persoon zijn: een hoge mate van acceptatie van wat er is, geloof in de betekenis van het werk en het vrijwel onbeperkt kunnen improviseren(*2). We doen er goed aan mensen op die eigenschappen te selecteren. Maar bovenal moeten we de aanspraak op veerkracht verminderen.

Het grootste beroep op veerkracht van mensen in organisaties is er bij politieke spelletjes(*2). De ‘energydrain’ van nep en namaak is gigantisch. Mensen voelen dat er dingen niet kloppen, de tekst klopt niet bij het plaatje. Dat trekken mensen niet. Het torpedeert de drivers achter verandering cq het vereist heel veel meer veerkracht om desondanks door te gaan. Je kunt nog zo goed gemotiveerd zijn, andermans ego- en ellebogenwerk verlaagt je commitment tot samenwerken. Het houdt een keer op.

Het begin van verandering is nog vaak het nadenken over een plan. Zoals gezegd, daarmee verdient geen enkele directie een schoonheidsprijs. Maar sterker, er is helemaal geen begin van een verandering. Zoals er ook geen einde is. De verandering is er, immers, continue. De uitkomst en waardering van de “vorige” verandering zit in de stenen en tussen ieders oren. We zijn al onderweg, al voorbij het begin.

‘Onderweg’ kan die directie zich wél goed onderscheiden. Door het goed voor te doen: geen politiek gedoe maar zelf als eenheid opereren, over de silo’s en kolommen heen. Samen duidelijke keuzes maken, tegenstellingen overbruggen, adaptief zijn en met één mond communiceren. Elkaar met onderlinge feedback beter maken. Één team. Directie is meer dan richting (plan) geven. Het is voordoen, vol in executie. En zo tot voorbeeld zijn.


(*1) Hans Wissema

(*2) Sarah Bond, Gillian Shapiro

We leven in een verwende tijd, een tijd waarin alles er altijd voor iedereen en overal moet zijn. “Gewoon, omdat het kan”. Een mooi voorbeeld vormt Gen Z. Veel rechten, weinig verplichtingen. Sabbaticals, geen ambulant werk ver van de kinderopvang, thuiswerken, …. En als je op je werk je zin niet krijgt, is de overstap naar de concurrent snel gemaakt. Waarschijnlijk zelfs mét een overstappremie. Dankzij de overspannen arbeidsmarkt kan je hoegenaamd niets gebeuren.

Nog wat ‘verwende’ voorbeelden. De uitkomst van de MBO-beroepentest is veranderd. Kozen scholieren vroeger allemaal voor een vak, van kok tot timmerman. Tegenwoordig geeft een op de vier op het beroepsonderwijs aan ‘influencer’ te willen worden. Ook in de gezondheidszorg kan de weelde niet op. Er zijn nauwelijks grenzen. Dure operaties voor ouderen zonder perspectief, we doen het gewoon.

“Ik heb recht op een koopwoning”, beweerde laatst iemand voor de NOS camera. Waar dat recht aan ontleend is compleet onduidelijk. En de hoofdsocioloog van het CBS plaatst in de Telegraaf kanttekeningen bij de constatering dat het aantal 15- en 16 jarigen met een betaalde (bij-)baan enorm is toegenomen. Is dat wenselijk, vraagt zij zich hardop af. Het antwoord is; ‘ja, natuurlijk’.

Een ander kenmerk van deze tijd is dat we (de oorzaak van) veel van wat ons niet bevalt buiten onszelf leggen. Zaken die ons passen komen voor ons eigen conto, zaken die mislukken kennen een schuldige; de overheid, de belastingdienst, de politie etc. We creëren een wij/zij: wij zijn verantwoordelijk voor ons succes, zij zijn de oorzaak van onze ellende. Een prachtig voorbeeld: er zijn mensen die het gemeentelijk bouwbesluit omzeilen en een mooi stulpje in de uiterwaarden bouwen. Om vervolgens, bij overstromingen, de hand op te houden bij de landelijke overheid om de niet verzekerde schade te vergoeden.

Het symboliseert de stand van dit land. Dit is waar we staan. Met die houding kijken we naar een hele serie maatschappelijke, economische en ecologische crises. Velen wijzen op de tweedeling rijk-arm en leggen de rekening bij anderen. Maar is dat wel reëel zonder je af te vragen waar onze relatieve welvaart vandaan komt? Wiens verdienste is dat? Bovendien, je beloont de ‘have-nots’ niet door de ‘haves’ te straffen.

De beschuldigende vinger polariseert en is contraproductief. Iedereen wil veranderen, niemand wil veranderd worden. Veroordelen zorgt ervoor dat men zich terugtrekt, enkel voor zichzelf gaat zorgen. Diepe zakken zijn er genoeg. En juist zo verandert er niets en dan overkomt ons straks alles. Deze crises zijn als sluipmoordenaars. Er is geen tipping point, het net sluit gewoon langzaam maar zeker. Alternatief is, paradoxaal genoeg, hopen op een oorlog of pandemie om ons wakker te schudden.

Om de sluipcrises te voorkomen moeten we verbinden. Niet terugkijken maar, verwend of niet, rijk of niet, …., zonder oordeel met elkaar afspreken over wie wat gaat bijdragen aan de diverse transities. Handen uit de mouwen, samen! Dan zullen we zien wat de werkelijke tweedeling is. Mijn verwachting: zij die de handen uit de mouwen steken en zij die hun hand ophouden.

“Begeistert”

De chef kok van een van de beste restaurants ter wereld, Noma, René Redzepi, stopt ermee. Hij staat met zijn crew al jaren op eenzame hoogte in smaaksensaties. Hij stopt omdat ‘hij niet op veilig wil spelen’. Hij zoekt een nieuwe vorm voor Noma, met minder slopende werkweken en meer ruimte voor zijn interesse in de voedselproductie.

De hoofdcoach van een van de beste voetbalclubs van de wereld, Liverpool, Jurgen Klopp, stopt ermee. Na 9 jaar 1000% gegeven te hebben, met vele hoofdprijzen tot gevolg, geeft hij aan dat z’n energie begint op te raken. Hij gunt de club en de supporters een coach die zich helemaal kan geven. Dat lukt hem niet meer.

Twee recente nieuwsberichten met dezelfde strekking. Topprestaties leiden of managen vergt veel. Alleen als alles klopt, klopt het. Als inspirerend leider ben je dáár mee bezig en lever je veel anders in. Gezinsleven, gezondheid, …, het staat allemaal ten dienste van diepere motieven.

Het is nog altijd intrigerend hoe bepalend één persoon kan zijn voor het welzijn en presteren van een team. Niet voor niets zijn er vele boeken over leiderschap geschreven. En toch is het niet in woorden te vatten. ‘Aantrekkelijk’ kent geen allesomvattende definitie. ‘Er altijd zijn’ ook niet. En zo kan ik wel even doorgaan.

Daar waar écht leiderschap is wordt impliciet gebouwd aan gemeenschap. Het kost jaren om alles in verbinding kloppend te krijgen, tot in de details die voor duurzaam succes nodig zijn. En het is in een mum van tijd weg. Ajax is hier een actueel voorbeeld van. Maar u (her)kent zonder twijfel vele casussen dichtbij huis; een teammanager (m/v) die vooral met zichzelf bezig is, een directeur (m/v) die alleen op de korte termijn gericht is, een manager (m/v) die een wit voetje bij de bestuurder wil halen, …..

Daarom draag ik, ter inspiratie, deze column op aan Jurgen Klopp. De uitleg van z’n aanstaande afscheid, live op televisie, kwam zuiver van binnenuit. Legendarische televisie waarin de kijker diepte voelt in het platte tv scherm. Daar zit vlees en bloed. Daar zit écht. De reactie van de fans was kippenvelwaardig; hun zangkoren dragen de Liverpool gemeenschap verder. Natuurlijk heeft Jurgen ook een ego en een bankrekening. Maar dat is niet waarom hij doet wat hij doet. Hij is ‘begeistert’, om het maar eens in goed Duits te zeggen. Net als René met zijn Noma. Dat voel je, dat wil je volgen, daar wil je bij zijn.

Dát is de essentie van het realiseren van een droom die groter is dan jezelf. Iets kunnen en willen maar vooral iets zijn; het goede voorbeeld zijn. Het verschil zit in het ‘hoe’. Hoe je uitdaagt, inspireert, grenzen aangeeft, motiveert, bijstuurt,…. Aantrekkingskracht die doet volgen komt met ziel en zaligheid. Dat kan het ego niet.

Met zijn begeisterung kreeg Jurgen de hele club mee. Groots gezang, eeuwige tranen en een staande ovatie, of Liverpool nou kampioen wordt of niet. Knap van Klopp!

— — —

Begeistert (Duits): bezield, bevlogen, geestdriftig, inboezemen, enthousiast

De medewerker stelde een oprechte vraag. Hoe zit het met het jaarbudget, kijkend naar de moeilijk werving tegenwoordig? Het directielid op de zeepkist antwoorde: “begrijpelijke vraag, maar we hebben gekozen daar in het budget geen rekening mee te houden”. Het buikpijn-niveau in de zaal steeg.

Nieuwjaarborrels, aankondigingen, interventies, etc zijn belangrijke momenten om een gemeenschappelijke ervaring te delen of te creëren. Niet zelden slaan organisaties hierin de plank mis en ontstaat er juist afstand in plaats van gemeenschappelijkheid, o.m. te merken aan buikpijn.

Zoiets ontstaat bij incongruentie. Als er naar het gevoel iets niet klopt of deugt, de werkelijkheid anders wordt voorgesteld of men om de hete brij heen draait. Kortom, als het is niet wat het is. Als het management met meel in de mond praat of vragen ontwijkt, wekt het de suggestie iets te verbergen.

Zo’n afstand kan ook ontstaat door een mismatch tussen doel en middelen. Met een grote thematische show rondom iets vanzelfsprekends als klantgerichtheid wordt het decor belangrijker dan het doel. Zo zag ik laatst een bedrijfsevent waarbij op het toneel tientallen grote rode kartonnen harten driftig heen en weer dansten. De bedoeling was duidelijk te maken dat we verliefd op onze cliënten moesten worden. De zaal bleef stil.

Of die keer dat bij een fusie beide bloedgroepen in een enorm dansfeest werden gepropt. Kosten noch moeite, van Douwe Bob tot Lee Towers. Alleen het senior management ‘rockte’, in de hoop het goede voorbeeld te geven. Alsof je op een tienerfeestje naar je dansende ouders staat te kijken. Vaak proberen we met zo’n groots event in één klap goed te maken wat 2 a 3 jaar is verwaarloosd; oprechte connectie met elkaar.

Er bestaan ook goede voorbeelden, waarin de opbouw per team, per afdeling, per unit stapje voor stapje, digitaal én fysiek, doorgroeit naar een grote gezamenlijke zgn ‘large scale intervention’. Met goede afhechting de maanden erna. Samen is dan nabij. Maar de gemiddelde ’townhall-meeting’ is losgezongen en benadrukt vooral de piramidale afstand.

Mijn ervaring is dat het niet simpel genoeg kan. Liever vaker kleinschalig, dan in één keer groot(s). Zorg voor interactie. Laat het er helemaal zijn, en wees vooral eerlijk. Een authentiek verhaal van een CCO over “hoe moeilijk het is om alle verkoopuitdagingen te realiseren en trots dat het ons toch elk jaar weer steeds lukt”, heeft echt veel impact. Het gaat om nabijheid, om elkaar te raken. Wees aanstekelijk in je enthousiasme en inspireer op inhoud en relatie. Heb niet de pretentie overal een antwoord of oplossing voor te hebben, en vergeet de belangrijkste vraag niet: wat willen jullie? Wat willen jullie op de Nieuwjaarsborrel?

Hoe verder? We kunnen een ‘Nieuwjaarsborrelbuikpijnmeter-app’ ontwikkelen om live de congruentie tussen ‘zeepkist’ en ‘zaal’ te meten. Nee, laten we maar meteen investeren in betere antwoorden. Want wat als het onderhavige directielid nou gewoon had gezegd “de 2024-ambitie is vanzelfsprekend ook afhankelijk van de hoeveelheid nieuwe mensen. Als werving niet lukt zullen we de ambitie bij moeten stellen, maar laten we samen, met elkaar, proberen een aantrekkelijke organisatie voor vers talent te zijn’…!!

‘Ze doen niet wat ik zeg’, zo verklaarde de directievoorzitster de matige kwartaalresultaten in een zaaltje analisten. ‘We hebben toch een strategie, moet ik het allemaal nou nog een keer uitleggen?’, vervolgde zij verontwaardigd. In de zaal voel je haar hulpeloze alleen zijn. Ze wordt inderdaad ter plaatse niet geholpen door collega’s. Alleen de woordvoerder probeert de awkward situatie enigszins te redden.

Een pittige tante, maar losgezongen van de werkelijkheid. In ieder geval van haar team. Pijnlijk dat niemand haar dat durft te zeggen. Nergens proeven de toehoorders iets van ‘samen de schouders eronder’. Terwijl dát toch de essentie van een company is. Company, letterlijk gezelschap; met wie bedrijf je samen, het bedrijf?

Verbinding, zo evident. En toch treffen we in veel organisaties een wanhopige dadendrang van beter wetende solisten. Met hun denken proberen ze anderen te veranderen. Dat werkt niet, je kunt alleen jezelf veranderen. Je bepaalt niets voor een ander. Maar een andere manier van aansturen, inspireren, verbinden, uitleggen, luisteren, motiveren, omgaan met fouten,…., zal mogelijk anderen helpen veranderen. Als leider heb je invloed op anderen, forse invloed. Een andere jij daagt en nodigt anderen uit. Hun andere context begint bij jou.

Ik heb afgelopen jaar goed ervaren wat het is om zélf te veranderen. En hoe! Met de nodige hulp ben ik een stuk dichterbij mezelf gekomen. Daarmee heb ik de vraag ‘wie wil ik zijn?’ kunnen vervangen door ‘met wie wil ik zijn?’. Het effect is merkbaar, voor mij én m’n omgeving. En daardoor krijg ik andere reacties op m’n handelen, andere uitnodigingen, andere relaties. Voor iedereen beter, is mijn afdronk.

Ik wilde zelf veranderen. Eigenaarschap(*1). En de rest is history. ‘Je moet het zelf doen maar je hoeft het niet alleen te doen’, zei de door mij gekozen hulpbron, iemand uit een andere context dan ik gewend was. Ergo, een verandering van context hielp mij veranderen. De dichotomie is veelzeggend; jezelf veranderen verandert je context. Daardoor kunnen anderen (mee)veranderen. En anderzijds, een andere context helpt jezelf veranderen.

De genoemde directievoorzitster wil de organisatie veranderen. Ze wil het zelf doen. En dus staat ze alleen. Zo komt het bedrijf niet verder. Ze kan beter zelf veranderen! Creëert ze een andere context voor zichzelf, dan is veranderen niet alleen voor anderen. Alleen dan is ze niet alleen. En veranderen anderen mee.

De manier van veranderen zegt meer over het resultaat dan de strategie. Welke uitdaging is er in 2024 voor jouw organisatie? Mijn advies, verander zelf, wil! Door zelf te veranderen heb je de grootste invloed op anderen.


(*1) ‘Ik wil’ is de belangrijkste verklaring voor verandering. Deze wetmatigheid zie we ook elders. Bijvoorbeeld in de sociale geneeskunde. Kinderarts Elise van de Putte heeft haar hele leven onderzoek gedaan naar geneeskansen van chronisch vermoeide kids in gedragstherapie. Zij beschrijft twee soorten kids. Pubers die in de ik-vorm praten en zichzelf als handelend beschrijven en zij die zich presenteren als iemand die dingen ondergaan. Laatstgenoemden zoeken de oplossing voor hun problemen buiten zichzelf en ‘genezen’ niet tot matig. De eerste groep komt erbovenop. Waar een wil is, …… bron: NRC 16 december 2023

Bij mij op de sportschool is het gewoonte om de apparaten na gebruik te desinfecteren. Met doekje en spuitbus doen alle sporters dat trouw. Het valt dan ook op als iemand die ongeschreven regel niet kent en een gebruikt apparaat zonder te reinigen verlaat. Er zijn ook sportscholen waar men het apparaat vóór gebruik schoonmaakt, naar eigen behoefte. Achteraf of vooraf is een ordening, het een is niet noodzakelijkerwijs beter dan het ander. Je zou het een wat hoffelijker dan het ander kunnen noemen, maar het maakt feitelijk geen verschil.

In Nederland rijden we rechts. Het stuur van de auto zit links. In sommige andere landen is dat andersom. Altijd even wennen als je in een ander land met de huurauto van de luchthaven wegrijdt:). Als we kijken naar de verkeersstatistieken zien we geen aantoonbaar verschil tussen beide systemen. Niet in gebruiksgemak, in doorstroming van het verkeer, noch in aantal of de ernst van ongevallen. Links of rechts is een ordening. Het maakt feitelijk niks uit.

De keuze voor een ordening van deze soort moet dus geen uitgebreid debat opleveren. Elke keuze is goed zolang we die samen naleven, er een gewoonte van maken en er niet steeds op terugkomen.

Een ander soort ordeningsvraagstuk is bijvoorbeeld hoe organisaties een product of dienst aan een markt leveren. Vaak is de hoofdkeuze van de organisatiestructuur markt- of product/dienstgericht. Er is veel stammenstrijd in organisaties over hoe deze matrix van twee assen werkend te maken is. Een onterechte competitie want beiden zijn belangrijk en onlosmakelijk verbonden. Klantgerichte verkoop en levering én excellente producten en productie zijn in een iteratief proces beiden aan de orde. De ordening daarvan is vooral een volgorde vraagstuk. Het is enkel de vraag waar je mee begint: het bouwen van het excellente product of de vraag van de belangrijke klant.

Ik doe de complexe wereld waarin wij leven en werken met deze versimpelde voorbeelden wat tekort, maar ik wil duidelijk maken dat we met elkaar veel discussie voeren over dingen die allemaal eigenlijk even belangrijk, even goed, even mooi, even interessant, .., even wat-dan-ook zijn. We móeten zaken ordenen om samen te kunnen leven, werken, rijden, koken, presteren, zorgen, etc. Die ordening is veelal niet meer of minder dan een volgorde tussen dimensies die allemaal aan de orde zijn. Een volg-ordening.

We verliezen minder tijd en energie door niet te lang oeverloos te blijven debatteren over links of rechts rijden, sportapparaten vooraf of achteraf desinfecteren. En de volgorde van de twee assen in de matrixorganisatie maakt ook minder uit, zolang we ze maar consequent beiden gebruiken. Zoals een schaatser tijdig naar z’n andere been stapt om vooruit te blijven kunnen.

Ook de recente verkiezingsstrijd is met zo’n ordeningsvraagstuk gemoeid, althans voor zover het politieke landschap zich laat plat slaan is tussen links en rechts. Beiden zijn aan de orde, eendimensionaal werkt het op langere termijn nooit. Vandaag zal blijken welke volgorde we gisteren hebben gekozen.

Ze zijn vrienden, deze dga’s. Totdat het over geld gaat. Over de verdeling van de winst of de potjes voor innovaties. Dan is het ene belang groter dan het andere, de een z’n visie beter dan die van een ander. Twee keer per jaar komt zo de bijl op tafel. Dan gaat het over mijn/dein.

De rest van de tijd wordt ogenschijnlijk in harmonie gewerkt aan vermeend gemeenschappelijke doelen. Maar niets is minder waar. De bijl ligt dan weliswaar niet op tafel maar is zeker niet begraven. De meningsverschillen worden subtieler uitgewisseld. Van non-verbaal tot roddelen bij de koffiemachine.

Iedereen merkt het, de strijd is tot diep in de organisatie goed te volgen. Een kiertje licht in het plafond is een hele lichtbundel op de vloer. Nieuwe medewerkers doen er even over om te merken hoe de paarden lopen, maar ook zij leren snel. De mijn/dein-strijd is op een bepaalde manier wel vermakelijk, als het niet zo vreselijk contraproductief zou zijn.

Er bestaan veel mijn/dein kwesties. De wereld staat er momenteel weer flink mee in brand. En raakt erdoor verdeeld. In dit type vraagstukken zijn er twee uitersten: ieder voor zich (competitie, dat de beste mogen winnen) en alles samen (gemeenschappelijkheid staat voorop). Een korte verdieping op beiden:

Niets mis met competitie. Immers, concurrentie levert groei en innovatie. Een heel oorspronkelijk ‘gen’. De natuur dwingt zo tot overlevingsdrang en diversiteit. Het omgekeerde leidt tot inteelt, luiheid en gezapigheid. ‘The survival of the fittest’ is in situaties van overleven het dominante paradigma.

Niets mis met gemeenschapszin. Immers, niemand kan het alleen. Geen land, geen organisatie, geen mens kan zonder anderen. Ook een heel oorspronkelijk ‘gen’. Zorgen voor elkaar is net zo’n natuurlijk devies. We moeten samenwerken om vooruit te komen (in het wild zorgt de kudde voor veiligheid). Alleen samen is het geheel groter dan de som van de delen.

Beíden, competitie én gemeenschapszin zijn wezenlijk. Beiden zijn nodig. Maar als extreem werken ze beiden niet> Net zoals links – rechts op het politieke spectrum een valse tegenstelling is. De balans tussen de twee bepaalt de vooruitgang. Die balans moet je organiseren.

Twee- of meerstrijd in de boardroom is dus prima. Competitie op visie en daadkracht is goed. Maar beperk het niet tot twee ‘gevechten’ per jaar. Hak dan zoveel mogelijk knopen door, liefst de wezenlijke, grotere keuzes in het jaarplan. En blijf de rest van het jaar goed in gesprek. Hou de connectie met elkaar, houd de strijdbijl op tafel. De directietafel is daar de aangewezen plek voor.

Voorkom de schijnbijl, de schijn dat de bijl is begraven. Dan blijven de verschillen onder de tafel aan de touwtjes trekken, met verdeeldheid tot diep in de organisatie. Dat kost energie die niet aan klanten wordt aangewend. Zeer vermakelijk maar erg zonde.

Inmiddels zijn de mannen door een traject gegaan waarin het respect en vertrouwen voor ieders kracht en bijdrage is gegroeid. De professionele vriendschap is tot diep in de organisatie te proeven. Grote winst op alle vlak.